Direct naar artikelinhoud
Column

Het wemelt in de stad van de Gerrits en Sjaans

Roos SchlikkerBeeld Oof Verschuren

"Goedemorgen, Gerrit. Waar is Sjaan?"

We begroeten hem al jaren, mijn zoons en ik als we langs hem rijden. Een reiger die elke dag op dezelfde auto voor hetzelfde huis zijn snavel nuffig in de lucht steekt. Af en toe staat er een kleiner exemplaar bij. Een vrouwtje vermoed ik, al weet ik niet zeker hoe mannetjes- en vrouwtjesreigers van elkaar te onderscheiden zijn.

We zijn hem Gerrit gaan noemen, omdat ik alles en iedereen van wie ik de naam niet weet Gerrit noem. Of Sjors, als ik een gekke bui heb. (Overigens hebben we het woord 'piemel' ook heel lang Sjors genoemd. Klinkt gek, kan prima. "Blijf daar nou niet staan in je blote Sjors, kom op, trek een broek aan.")

Gerrits wijfje heet Sjaan en hoewel we altijd keurig gedag zeggen - reigers nodigen uit tot beleefdheid - negeren ze ons vakkundig. Ze zijn veel te druk met naar dat ene raam loeren.

In de loop van de jaren ben ik steeds uitgebreider ­verhalen over ze gaan verzinnen. "Hoe hoog kunnen ze vliegen?" "Tot de maan, schat!" "Echt?" "Misschien niet. Maar we doen gewoon alsof." "Dragen ze dan ook een ruimtehelmpje?" "Zekersteweten."

Het wemelt in de stad van de Gerrits en Sjaans. Bij portieken, langs parksloten, in nieuwbouwwijken met verkeersdrempels. Zijn ze er eenmaal aangeland, dan komen ze dikwijls terug om er een beetje statig te staan wezen.

In mei vloog een foto het internet over die schrijver Simon de Waal maakte van een stoep in Oost. Elke dag stond daar dezelfde reiger smekend voor een raam van een vrouw die was overleden. Hij bleef maar terugkeren, en wachtte. Op haar.

Aandoenlijk, vonden veel mensen, maar al snel las ik ook honende reacties. Wat een sentiment. Het beest had honger en daar kreeg ie te vreten. Dit was gewoon instinct. Maar wat doe dat ertoe? Denken dat we alles uit weldoordachtheid doen, is een kneiterhard misverstand.

Juist instinct kan ontroeren. Vroeger had ik een kat die te vroeg van het nest was weggehaald, iets wat ik pas ontdekte toen ze al lang bij me woonde. Zodra ik haar op mijn arm nam, begon ze driftig te sabbelen aan mijn mouw. Twintig jaar mocht ik haar speen zijn.

En wat te denken van de neiging die we voelen om iemand die met zijn fiets op de straatstenen klettert,­ ­stevig tegen ons aan te trekken? Dat kun je weg rationaliseren door het op een malle reflex te gooien. Je kunt er ook een klein, zacht wonder in zien.

Dat wonder zijn ook Gerrit en Sjaan, die inderdaad dagelijks een portie vis door een Jordanees raam krijgen aangereikt. Ze vliegen het hele jaar over de stad en zien haar veranderen, zien ons veranderen, zien het geploeter van een afstand.

Maar elke dag komen ze terug van hun reis. Daar zeilen ze. Vanaf het Marnixbad over de daken van de Willemsstraat. Ze keren terug naar de plek waar ze het liefste zijn. Ik verbeeld me dat ze ruimtehelmpjes dragen.

Roos Schlikker (1975) is journalist en schrijfster van boeken en toneelstukken. Elke zaterdag schrijft ze een column voor Het Parool. 

r.schlikker@parool.nl

Denken dat we alles uit weldoordachtheid doen, is een kneiterhard misverstand