Direct naar artikelinhoud
Column

'Blijkbaar was ik niet stuk genoeg om dood te gaan'

Roos SchlikkerBeeld Oof Verschuren

De kerstman speelt de trekzak terwijl een plens chocolademelk over de rand van het bekertje van mijn jongste walst. "Ho ho ho," roept de verkoper bij het marktkraampje, want de humor ligt bij ons in de straat op straat.

Met een huppelpasje staat ze voor me. Ze beweegt haar mond, eerst geluidloos, knijpt haar ogen samen om tekst naar buiten te persen. Plots lukt het in één keer. "Ik heb een kerstkaart voor je. Komen jullie even mee naar mijn huis?"

Ik had haar niet herkend toen ik haar tegenkwam afgelopen zomer. Niet vanwege de enorme jaap in haar schedel, maar gewoon doordat de plek niet klopte. De buurvrouw hoorde in het café aan de overkant bij een glaasje witte wijn. Of in haar atelier, even verderop. Of scharrelend met haar teckel Sam, het broertje van Moos die weer van een andere buurtbewoner is. Niet op de neurologische afdeling van de VU.

Ze stond midden in de hal en keek me verbaasd aan. Een vogelkopje met wit sprietjeshaar dat als gras opsprong naast de krammen die de chirurg had aangebracht. Ze opende voorzichtig haar snavel, happend naar de juiste woorden die tussen ons in zweefden door de naar ether stinkende ziekenhuisgang. "Ik." Niet onderbreken, dacht ik braaf. "Ken." Niet aanvullen of opjagen. "Jou." Ik had op zich geen haast. "Café," wist ze nog net uit te stoten.

Toen zag ik het. Dit was de kunstenares uit onze straat die af en toe van die vrolijke vernissages organiseerde. "Wat doe jij nou hier?" riep ik. Na haar antwoord was ik degene die naar tekst stond te happen.

Van de trap gevallen. Daardoor een bloeding in de hersenen. Het taalcentrum aangetast. "Maar." "Komt." "Goed."

Ik stamelde gedag en schoot de kamer ernaast in waar haar stervende leeftijdsgenoot lag. Van de trap gevallen. Daardoor een bloeding in de hersenen. Het taalcentrum aangetast. Kwam. Niet. Goed.

Nu schuifelt ze voor me haar woning binnen. De kinderen beginnen meteen enthousiast te springen. "Het lijkt hier wel een feestje!" Overal schilderijen, beeldjes, lampen gemaakt van allerhande prullaria. Allemaal even prachtig. Op de koelkast bungelt een foto van een Delfts blauw tegeltje. 'Als je jezelf klein maakt, maak je de ander groter.' "Ja," grijnst ze. "'t Is hier net het theater van de lach."

Boven haar badkuip hangt een doek vol zelfgeschilderde cherubijnen. "Dan ligt je nooit alleen. Hier. Voor. Jou." Ze duwt de kerstkaart in mijn handen, een collage waar honden de rol hebben aangenomen van Maria, Jozef, de koningen en een heleboel Jezusjes. "Allemaal buurtbeesten," vertelt ze.

En inderdaad: Butch, Chester, G'kar, George, Heikki, Kees, Lola, Mighty, Netta, Nobu, Noor Pippin, Saar, Sam en Moos, voor allen was plek in haar kerststalletje.

"Hoe gaat met je?" vraag ik.

Ze kijkt naar haar voeten. "Praten is moeilijk."

"Weet je nog? Dat ik je in het ziekenhuis zag?"

Ze knikt.

"Ik ben nog niet dood," lacht ze verlegen. "Blijkbaar was ik niet stuk genoeg om dood te gaan."

"Gelukkig maar," zeg ik.

Buiten zingt de accordeon.

Roos Schlikker (1975) is journalist en schrijfster van boeken en toneelstukken. Elke zaterdag schrijft ze een column voor Het Parool. 

r.schlikker@parool.nl

Ik stamelde gedag en schoot de kamer ernaast in waar haar stervende leeftijdsgenoot lag. Van de trap gevallen