Direct naar artikelinhoud
Femke van der Laan
Column

Ik wil knikken, maar ik weet het nog steeds niet

Ik sta bij de fietsenmaker, met de fiets van de middelste. Haar kratje ligt eraf. Ik had het laten zien, het kratje ­opgetild: kijk, helemaal los. De fietsenmaker had ­geknikt en een bosje tiewraps gepakt. Hij ging het meteen oplossen. Ik hield de fiets vast en draaide het stuur mee met de bewegingen van de fietsenmaker. Alsof ik een beetje hielp.

We waren begonnen over het weer. Dat het hard waaide. Ik vertelde hoe ik vannacht in bed luisterde naar het gieren om me heen. De fietsenmaker was omhooggekomen en had mij aangekeken. "Ik woon op een boot."

Ik knikte. Een boot.

Nu staat de fietsenmaker weer voorovergebogen. Zijn vingers duwen de volgende tiewrap door het kratje. Het is elke keer even peuteren. Ik draai het stuur ietsje naar links.

"Waar lig je?"

"In Noord. Zijkanaal I. Ken je dat?" De fietsenmaker staat weer rechtop.

Ik beweeg mijn hoofd heen en weer. Ik ken geen zij­kanalen. De fietsenmaker kijkt me aan en knikt. Alsof hij wil zeggen dat het niet erg is. Dat het niet geeft als je geen zijkanalen kent. "Vroeger was daar de beton­fabriek." Ik wil knikken, maar ik weet het nog steeds niet.

Ik beweeg het stuur nog wat meer naar links. De vingers van de fietsenmaker zijn weer aan het peuteren. Gebukt praat hij verder. Over hoe er nu gebouwd wordt. Over hoe jammer dat is. Over de loskade van de betonfabriek, waar hij op uitkijkt. Dat daar voorheen mensen woonden. In caravans. Of busjes. Hoe weinig die mensen nodig hadden. Hoe vrij ze waren. 

Hij komt weer omhoog en gaat aan de andere kant van het wiel staan. Ik beweeg het stuur naar rechts. De fietsenmaker wijst naar me met de tiewraps. "Wij zijn luxemensen, jij en ik."

Ik wil zeggen dat dat niet klopt. Dat ik geen luxemens ben. Ik wil hem wijzen op mijn gympen: kijk, oud. Maar de fietsenmaker praat verder. Over hoe de mensen vanuit hun caravans het water insprongen. Bloot. Hoe ze hun haren wasten in Zijkanaal I. Ook als het zo hard waaide als nu. Ik denk aan mijn douche drie verdiepingen hierboven. Aan het plankje met de shampoo. 

"Wij zijn luxemensen."

Ik knik.

De fietsenmaker loopt bij me vandaan. Hij komt terug met een tangetje. Een voor een knipt hij de staartjes van de tiewraps. Ik houd het stuur recht.

"Nu zijn ze aan het bouwen." De staartjes vallen door het krat heen op de grond. Naast de schoenen van de fietsenmaker. Kijk, oud.

"Zo." De fietsenmaker stapt naar achteren. Ik beweeg het stuur heen en weer. We kijken samen naar het kratje. We knikken. Het zit vast.

Wij zijn luxemensen, jij en ik