Direct naar artikelinhoud
Column

We zijn klaar voor de overkant

Femke van der LaanBeeld Oof Verschuren

Met mijn voet hou ik mijn fiets op zijn plaats. De neus van mijn schoen verdwijnt een stukje onder het achterwiel.

Ik sta op de pont. Buiten.

Mijn fiets heb ik tegen de reling gezet. Ik kreeg hem niet goed op zijn plaats. Elke keer als ik hem losliet, begon hij te rollen. Nu is mijn voet een wielblok.

Het is rustig op de pont. De avondspits is nog niet begonnen. Binnen staat een handjevol mensen, buiten tel ik er drie. Alle drie met hun fiets aan de hand. Klaar voor de overkant.

We zijn net vertrokken. Het IJ op. Ik denk aan de jongste. Aan hoe hij altijd wil weten welke kant we op moeten zwemmen als de pont zinkt. Nu zouden we nog terugzwemmen. Naar waar we vandaan kwamen.

Het waait hard. Als ik naar achteren kijk, wapperen mijn haren in mijn gezicht. Als ik mijn hoofd omdraai en naar voren kijk, krijg ik tranen in mijn ogen. Van de wind.

Ik kijk naar beneden. Naar de schoen achter het wiel. Af en toe til ik mijn hoofd even op. Om te zien of de overkant al dichterbij komt.

Het is koud. Ik had het warm gekregen van het fietsen. Nu ik stilsta in de wind voel ik de kou weer. Ik ril. 

De man voor mij heeft het ook koud. Hij beweegt zijn voeten. Rolt ze af. En dan weer op. Hij houdt zijn voeten warm. Of misschien neemt hij alvast een aanloop. Voor als we er straks zijn.

Ik kijk weer naar voren. De pont vaart hard.

Ik denk dat we nu op de helft zijn. Als de pont zou zinken, konden we kiezen. Teruggaan of door.

Ik voel een traan over mijn linkerwang lopen. Ik veeg hem weg met mijn handschoen. De stof neemt het vocht niet op. Hij blijft erop liggen. In stukjes. Ik veeg de handschoen af aan mijn broek.

Vooraan bij de klep staan een man en een vrouw. Tussen hun fietsen in. Ze kijken allebei naar rechts. Het IJ over. Ik draai mijn hoofd ook een beetje. Het water is grijs. En groot.

Even stel ik me voor hoe koud het zou zijn, als de pont zou zinken. Hoe zwaar mijn schoenen zouden voelen. Alsof ik wielblokken aan mijn voeten heb. Ik zou naar voren zwemmen.

We zijn er bijna. Ik zou het wel redden.

De deur gaat open. De andere passagiers komen ook buiten staan. Klaar voor de overkant. Ik leg mijn hand op mijn zadel en trek mijn voet achter het wiel vandaan.

We zijn er.

Dit was de laatste column van Femke van der Laan (40) over haar leven in de stad na de dood van haar echtgenoot Eberhard, de burgemeester van Amsterdam die op 5 oktober 2017 overleed. Ze keert terug op een andere plek in de krant.

Ik denk aan de jongste. Aan hoe hij altijd wil weten welke kant we op moeten zwemmen als de pont zinkt