Direct naar artikelinhoud

Langzaam maar zeker wordt het IJ het hart van stad

Ooit keerde de stad zich af van het IJ, tegenwoordig zijn de degens gekruist. Iedereen - van fietser tot schipper - wil iets van die schitterende, gratis ruimte achter Centraal Station.

Het IJ. Op het water komen veel partijen elkaar tegen, waaronder binnenvaart, pleziervaart en forensenBeeld ANP

Stel je voor dat Amsterdam het IJ dempt. Dat ze het gewoon volplempen. Een heleboel vrachtwagens met zand een heleboel keer af en aan ­laten rijden, net zolang tot er geen water meer te zien is en we naar de overkant kunnen lopen. Zodat we het nooit meer hoeven te hebben over een brug of een tunnel. We ons niet meer als makke schapen op een pont hoeven te laten drijven. En Noord definitief afrekent met het stigma 'de overkant'.

Dat zou jammer zijn, Amsterdam zonder IJ. Het idee alleen al. Belachelijk eigenlijk, hoe kom je erop. Het is het water waarmee het allemaal begonnen is, alleen al daarom onlosmakelijk verbonden met de stad. Natúúrlijk moet het IJ blijven. Het hoort bij Amsterdam, van het ­begin tot het eind.

Hoewel: misschien vooral aan het begin en aan het eind. Daartussenin waren het water en de stad niet altijd even goede vrienden, maar buren, heel erg op een grote­stadsmanier: ze konden elkaar maar net velen. Hadden geen problemen met ­elkaar, maar daarmee was het allemaal wel zo'n beetje gezegd.

Hinderlijk geklots
Eerst had Amsterdam er nog zijn haven, maar vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw keerde de stad zich hoe langer hoe meer af van het water. Culminerend in de aanleg van CS op een speciaal daartoe aangelegd stationseiland. Hiermee was Amsterdam afgesloten van het IJ en restte hooguit in de verte nog wat hinderlijk geklots van water en het gekrijs van een verdwaalde meeuw.

Ondertussen is ook dat veranderd. Er werd en wordt gebouwd, langs de IJ-oevers verrezen en verrijzen woningen strak in het gelid, woonlaag na woonlaag. Als je daar op bezoek komt, hoeven ze je er echt niet meer op te wijzen waar 'm de bijzonderheid zit van het nieuwe huis.

Het is die plaat water, die echt, écht elke dag weer een ander kleur heeft. Oké, het kan er stevig waaien, een balkon met uitzicht zou wellicht een onverstandige investering zijn. Maar de ramen aan de waterzijde zijn niet voor niets vaak extra groot.

De stad keert zich naar het water, je ziet het aan beide zijden. Het IJ hoort erbij. En zodra iets ertoe doet, wordt het geclaimd. Waar kapers op de kust jarenlang vrij spel hadden, het kon toch niemand iets schelen, wordt er nu gesteggeld over de herinrichting van zoveel gratis ruimte.

In de weg
Het felst is de discussie over de voorgenomen aanleg van, om te beginnen, één schamele fietsbrug tussen beide oevers. De professionele scheepvaart wil onbelemmerd doorvaren, fietsers willen niet klojannen op ponten en zonder oponthoud kunnen doortrappen.

En dan zijn er nog pleziervaart, horeca en passagiersterminal. Onder meer. Wat voor de rest van de stad al jaren geldt, geldt nu ook voor het glanzendste plein van Amsterdam: iedereen zit elkaar er in de weg.

Wat ís het IJ? is dan ook de vraag die de stad zich nu stelt. Bijna letterlijk zelfs zou het de opdracht kunnen zijn die het bestuur nu aan het formuleren is voor de commissie van wijzen die een oplossing moet vinden voor de houdgreep waarin Amsterdam en de nautische wereld ­elkaar houden, als het gaat over die brug bij het Java-eiland.

300

Tussen Amsterdam Centraal Station en de Buiksloterweg is het IJ ongeveer 300 meter breed.

Is het water een snelweg voor de binnenvaart (en moet je daarover wel een zebrapad willen aanleggen?) of een dorpsplomp, waarmee we na jaren van verwaarlozing nu echt iets moeten?

'Splendid isolation'
En als we tot de conclusie komen dat het IJ ons eigen Amsterdamse binnenwater is - je mag het niet uitsluiten - wat betekent dat dan voor de stad? Als je het IJ gebruikt om lekker in te zwemmen als het warm is, als je er kan flaneren langs de oevers of als het water een bestemming wordt in plaats van een obstakel onderweg naar elders? Als Noord een wezenlijk onderdeel wordt van het geheel, is dat dan goed?

Met de komst van de Noord/Zuidlijn klonk daar al ­gemor: ze zijn er echt nog, de Noorderlingen die zich graag wentelen in hun splendid isolation. Voor hen was het IJ zo'n natuurlijke verdedigingslinie, waarachter ze zich konden terugtrekken, een beetje op de manier zoals de Britten het Kanaal kunnen koesteren.

Als dat verdwijnt, en dat is aan het verdwijnen, dan staat ons nog een heleboel gepraat te ­wachten. Het IJ was een nautische rafelrand, een industriegebied voor schepen en toebe­horen. Ook hier zal men rekening moeten houden met elkaar. Dat dat verandert, dat schuurt en dat schrijnt. Het gaat zeer doen.

Maar het IJ verdient die herbezinning, de stad in al zijn geledingen moet bepalen wat ze vindt van zoveel water in wat hoe langer hoe meer het midden van Amsterdam wordt. Wat je daarvan vindt, hangt af van je principes.

In een recente documentaire zei iemand dat de stad dan van het geld mag zijn, maar dat het water 'van iedereen' is. Het tweede deel van die stelling is een mooi uitgangspunt, maar ook een recept voor nog onwaarschijnlijk veel discussie over de vraag van wie het IJ nu eigenlijk is.

Wat voor de rest van de stad al jaren geldt, geldt nu ook voor het IJ: iedereen zit elkaar er in de weg