Direct naar artikelinhoud
Column

De stationshalvondeling kijkt rond maar ziet haar niet. Mama?

James WorthyBeeld Agata Nowicka

De foto die mij dit jaar het meest is bijgebleven, is de ­wazige afbeelding van een moeder en een zoon op ­Centraal Station. De moeder loopt met twee rolkoffertjes. Het jongetje draagt een warme muts, maar zijn jas staat open. Hij is vier jaar oud. Hij ruikt de fastfoodrestaurants en hoort de piepende remmen van de treinen.

Zijn moeder wil niet zeggen waar ze naartoe gaan, maar hij hoopt op Disneyland Parijs. En dat ze straks in die rode trein zullen stappen die sneller dan het licht gaat. En dat hij over een paar uur met Mickey Mouse kan knuffelen. En dat hij vanavond patat mag eten. Met heel veel ketchup. Ketchup is zijn favoriete eten. Alleen ketchup eet hij sneller dan het licht.

Hij kijkt naar de andere mensen op het station. Ze zien er niet vrolijk uit. Misschien worden ze wat vrolijker als hij tegen ze zegt dat hij onderweg is naar Disneyland Parijs. Een man in een lange jas loopt druk bellend voorbij. De telefoon lijkt op een heteluchtballon en de man is het mandje.

Het jongetje vindt het Centraal Station een mooie plek. En een aardige plek. Het is een plek waar je nooit heel lang bent, en toch wordt de plek nooit boos op je. Je mag altijd terugkomen, hoe kort je bezoek ook is.

Als hij het Centraal Station zou zijn, zou hij af en toe alle toegangsdeuren en poortjes sluiten. Gewoon, omdat de mensen dan even stil kunnen staan. Dat ze de schoonheid van het gebouw niet meer kunnen negeren, omdat ze zo nodig op tijd willen komen op een plek die beduidend minder mooi is.

Hij kijkt naar het plafond, de pilaren, de balkons. De jongen zou de man of vrouw die dit gebouw gemaakt heeft best een hand willen geven. Maar genoeg ­gedroomd, er moet een rode trein gehaald worden. Toch mama? Mama? 

Hij kijkt rond, maar hij ziet haar niet. Had ik maar de ogen van een kameleon, denkt hij. Hij steekt zijn neus in de lucht en probeert haar te ruiken, maar hij ruikt haar niet. Had ik maar het reukvermogen van een bloedhond, denkt hij. Hij legt een oor op de vloer en probeert haar rolkoffertjes te horen, maar hij hoort ze niet. Had ik maar de oren van een vleermuis, denkt hij.

Een oude vrouw ziet hem staan. Ze gaat moeizaam door haar knieën en vraagt aan het jongetje of alles goed is. Ze ruikt naar pepermuntjes. Hij zegt niets ­terug. Een politieagent vraagt hetzelfde, maar het jongetje zegt niets terug. De enige met wie hij nog wil praten, is Mickey Mouse.

In mijn hoofd leg ik altijd een andere foto naast de ­foto van de kleine stationshalvondeling neer. Op de ­andere foto loopt hij met zijn pleegouders door Disneyland. Het jongetje draagt een warme muts en zijn jas is dicht. Hij heeft nog steeds met niemand gepraat. Het enige wat hij de afgelopen weken heeft gedaan, is ­slapen en tekeningen van Mickey Mouse maken.

Mickey Mouse loopt op hem af, voor het kasteel van Doornroosje. De jongen fluistert iets in de grote oren van de muis. De muis knuffelt hem. Dan loopt het jongetje op zijn pleegouders af en spreekt hij voor het eerst.

"Ketchup, alsjeblieft."

De in Amsterdam geboren en getogen schrijver James Worthy (1980) probeert in zijn columns iets van het leven te begrijpen. Lees al zijn columns hier terug. 

Reageren? james@parool.nl

'Ketchup, alsjeblieft'