Direct naar artikelinhoud
Column

Terwijl ik weemoedig denk aan vroeger, kijkt hij gelukzalig naar vandaag

Roos SchlikkerBeeld Oof Verschuren

Het verhaal gaat dat toen ik twee was mijn ouders met me naar het strand gingen. In de auto zat ik al opgewonden te wiebelen. Toen we het duin opliepen, hield ik het bijna niet. Eenmaal boven op de berg zag ik hem.

De zee! De zee! Ik was zo enthousiast dat ik me losmaakte van mijn moeder en keihard, ongecontroleerd, met kleren en al het water in denderde, geen rekening houdend met de kleddernatte schurende consequenties de rest van de dag.

Ik ben al zo lang de zee niet ingerend. Ik vergat hoe het is om schijt te hebben aan straks. Zeker de laatste tijd. Januari was meer januari dan ooit en ook februari kent griep en grijs.

Het ligt aan mij, dat weet ik, maar het lukt slecht de somberte van me af te schudden. Ik twijfel aan mijn stukken, mijn gedrag, of ik het goed doe allemaal. En ik vind mezelf daarom weer een ongelofelijke zeikerd. Goddank heb ik hem. Eén meter twintig en één brok zelfvertrouwen. Niemand vindt zichzelf zo leuk als mijn jongste.

"Mam, ik wil supergraag verkering met dat ene meisje uit mijn klas. Maar steeds als ik het ga vragen, rennen mijn voeten heel hard weg", zei hij laatst. Ik praatte hem moed in. Hij moest het gewoon proberen.

Diezelfde middag vroeg ik hem hoe het was afgelopen. "O, ze zei nee," riep hij monter. Ik wees hem voorzichtig op teleurstellingen in de liefde en het feit dat niet alle zesjarigen toe zijn aan een relatie. Jajaja, dat wist ie ook wel. Hij ging het de volgende dag gewoon opnieuw vragen. Aan haar beste vriendin.

Inmiddels heeft hij alle meisjes uit zijn klas gehad. Hij is nog steeds verkeringloos, maar acht zichzelf toch gods gift to women. Parmantig paradeert hij rond, een zelf aangebracht gelplakkaat op z'n hoofd.

"Schat,"  zeg ik, "je hebt een T-shirt aan van een mopshond met een kerstmuts op." Hij sluipt naar me toe en fluistert: "'t Is winter. Dan is het altijd kerst."

Steeds als ik het ga vragen, rennen mijn voeten heel hard weg.

Zo glundert hij de dagen door. In alles blaast hij lucht. 'Kijk nou!" We lopen langs Haarlemmerdijk 2 waar I-love-Amsterdamtruien hangen met dikke middelvingers erop. Symbolisch.

Vroeger zat hier traiteur Ensink, de lieve baas die voor iedere klant een miniglaasje port schonk. Nu hangt er een kerel achter een liefdeloze balie in een winkel vol toeristentroep. Alles van waarde is weerloos. En Lucebert blijkt ook al fout.

Maar terwijl ik weemoedig denk aan vroeger, kijkt zoon gelukzalig naar vandaag. "Hihihi, hij steekt zijn vingers op. Dat doe ik ook weleens." Dat doe je de hele tijd, grijns ik.

"Hé mama, ik heb zes jaar gewacht tot ik zes was. Da's láng. Ik wil een keertje acht worden. Of honderd. Kan dat? En weet je wat ik daarnaast wil? Jack Sparrow ontmoeten. In z'n echie." 

Dat lijkt mama ook wel wat. Het wordt tijd dat ik zoons hand pak en me door hem laat meesleuren. We denderen het duin af en we duiken. Samen. In de zee. 

Roos Schlikker (1975) is journalist en schrijfster van boeken en toneelstukken. Elke zaterdag schrijft ze een column voor Het Parool. 

r.schlikker@parool.nl