Direct naar artikelinhoud
Ten Slotte

Menno Wigman (1966 -2018): Geliefde dichter die zichzelf te kort mocht overleven

Een 'tikkende tijdbom' voelde Menno Wigman zich, nadat hij met een ernstige hartkwaal op de intensive care was beland. De oud-stadsdichter van Amsterdam schreef daarover in zijn laatste bundel Slordig met Geluk uit 2016.

Menno Wigman in zijn tijd als stadsdichterBeeld Maarten Bezem

Twee weken in mijn eigen graf gekeken/ Zo diep dat ik het haast begeven had./ Mijn hart was op, mijn borstkas stond op breken, ik vocht verward, verweesd en afgemat,/ een nietig schaakstuk uit de Rubáyát,// toen worstelde ik me weer naar het leven.'

Lang was dat leven hem niet meer vergund. Gisterochtend stierf hij in het VU medisch centrum, nog maar 51 jaar oud. Juist de dag ervoor was bekend geworden dat hij met Slordig met Geluk is genomineerd voor de Ida Gerhardt Poëzieprijs.

Wigman gold, zoals zijn uitgeverij Prometheus gisteren in een verklaring ook benadrukte, als een van de grootste dichters van ons taalgebied. 'Menno Wigman was een van die weinige dichters die zowel zijn vakgenoten als het grote, in literatuur geïnteresseerde publiek voor zijn dichtkunst wist te winnen. Zijn dood is een slag voor de Nederlandse poëzie.'

Stadsdichter
Wigman was geliefd en invloedrijk en in zijn stijl- en vormvastheid ook heel toegankelijk. Na zijn debuut in 1997 met 's Zomers Stinken Alle Steden schreef hij nog vier bundels, die werden vertaald in het Engels, Duits en Frans. Voor Zwart als Kaviaar (2002) ontving hij de Jan Campert-prijs. In 2015 werd zijn oeuvre bekroond met de A. Roland Holstprijs.

Een opvallende verschijning was Wigman ook, in poëzie én leven droeg hij een romantisch beeld van het dichterschap uit; zijn leven 's nachts geleefd, in rook gehuld en drank gedrenkt. 'Ik leefde snel en telde af, dat was toen mode,' scheef hij in Mijn Naam Is Legioen (2012, genomineerd voor de VSB-Poëzieprijs).

Als stadsdichter van Amsterdam becommentarieerde hij van 2012 tot 2104 gebeurtenissen in de stad die hij tot de zijne had gemaakt. Uit Waar Ik Woon:

'Het sneeuwt, de kroegen zijn vol kansgezichten./ Drugs hebben honger. Onze lusten ook./ Wat ik niet kréég. Wat ik niet nám. De stad/ waar ik de liefde openreet en steeds/ gedichten schreef, die stad heet Amsterdam.' Zijn betrokkenheid met de stad toonde hij ook als dichter voor overledenen bij het project Eenzame Uitvaart van F. Starik.

Fin de siècle
Wigman groeide op in Santpoort en ging naar het Gymnasium Felisenum in Velsen-Zuid. Onder invloed van een enthousiaste docent Nederlands raakte hij in de ban van de grote romantische dichters van het fin de siècle.

"Ik was vroeg gefascineerd door oudere dichters en zo," zei Wigman in een openhartig interview in de Volkskrant bij het verschijnen van wat zijn laatste bundel zou zijn, "maar door al die ziekenhuisellende weet ik dat er niets moois is aan het verval. Uit lijfsbehoud voel ik dat ik losraak van de zwarte romantiek. Ik ben nog niet helemaal uitgeschreven, maar dit is toch ook een bundel van iemand die zichzelf heeft overleefd. En met dat sentiment leef ik nog steeds."

Ik ben nog niet helemaal uitgeschreven, maar dit is toch ook een bundel van iemand die zichzelf heeft overleefd