Direct naar artikelinhoud
Column

Haar enorme verdriet dat niemand meer wil horen

Roos SchlikkerBeeld Oof Verschuren

"Wilt u even naar me luisteren?"

Op het moment dat ik aankom bij de bibliotheek waar ik een lezing zal geven, word ik onmiddellijk aangesproken door een dame met ogen die als steenkooltjes in haar gezicht liggen.

Ik knik, maar net als ze haar mond opent, schudt een jongen van de organisatie mijn hand en vuurt zo veel praktische vragen op me af dat ik het voorgaande gesprek meteen vergeet. Wil ik koffie? Was het een lange reis? Ben ik er klaar voor?

Ik roep op goed geluk 'Ja!' want hoewel ik van voorlezen houd, ben ik niet helemaal geoutilleerd voor een leven als circusartiest. Mijn verlegenheid overschreeuwend doe ik vaak zo joviaal dat ik klink als de presentatrice die een bingoavond in café Het Stampertje aan elkaar praat.

"Zo! Mensen! Hebben we er zin in? Móói!" Alle mensen die naar je kijken, het voelt ongemakkelijk. Zeker als er directe types tussen zitten. Zo stelde een ietwat riekende meneer me eens dwingend de vraag 'Als u een seksscène schrijft, wordt u dan zelf ook vochtig?' - wat reden zat was om klotsende oksels te krijgen.

'Niemand heeft het meer over hem,' zegt ze zacht.

Mijn recente boek werpt andere kwesties op. "Wist u al lang dat uw moeder gek was?"; "Heeft uw moeder weleens een zelfmoordpoging gedaan?"; "Hoe weet u zo zeker dat u zelf niet manisch-depressief bent? En uw kinderen?"

Ook vanavond komt het allemaal tijdens het vragenrondje voorbij. Met name de dame met de zwarte ogen laat zich horen. Zo veel dat de zaal begint te morren. "Mag iemand anders ook nog wat zeggen?" bromt een kerel in het middenpad.

Als ik na afloop boeken signeer, tikt de vrouw me op mijn schouder. "Sorry. Sorry dat ik je weer aanspreek. Sorry nogmaals. Maar mag ik je alsjeblieft iets laten zien?" Een jongen van de organisatie sist snel dat ik haar niet te veel aandacht moet geven. "Ze komt bij elke lezing. Laatst heeft de bewaking haar nog weggestuurd, maar ze blijft terugkomen."

Er staat een rij wachtenden, maar haar blik dwingt me te blijven staan. De kooltjes lichten op als ze me een foto in handen drukt. "Mijn zoon." Een knappe jongen grijnst me toe. Dan vertelt ze het. Waar hij vanaf is gesprongen. En dat ze niet weet waarom. Negentien was hij. En nu al tien jaar dood. "Niemand heeft het meer over hem," zegt ze zacht. "Daarom ben ik hier. Om hem te laten zien. Om te vertellen dat hij er is geweest."

Gehoord worden is een privilege.

Ze praat en praat en ik luister. Want ik heb vanavond wel genoeg gezegd. Als ik terugrijd, voel ik haar hand nog in de mijne en realiseer me dat ik nooit meer mag zeuren over verlegenheid. Want gehoord worden is een privilege.

En terwijl het asfalt me opslokt, blijf ik denken aan de vrouw met haar enorme verdriet dat niemand meer wil horen. De vrouw die elke avond de biblio­theek inschuifelt met de foto van de jongen. De jongen die sprong. De jongen met dezelfde ogen als zij.

Roos Schlikker (1975) is journalist en schrijfster van boeken en toneelstukken. Elke zaterdag schrijft ze een column voor Het Parool.