Direct naar artikelinhoud
Column

Wij zijn alles geworden wat me in 2005 nog afschrikwekkend leek

Roos SchlikkerBeeld Oof Verschuren

Montreal, 2005. Midden in een keurige woonkamer hoor ik geblaat van schapen. Sinds mijn man François naar Nederland emigreerde, ziet hij ze één hooguit twee keer per jaar: de vrienden van weleer. Het gros kent elkaar van de middelbare school, ze kregen rare bij­namen als Chum en Chico en noemen elkaar nog steeds zo.

Overigens is dat praktisch want vrijwel iedere Canadese jongen heet, heel  verwarrend, François of Nicolas.

"Wist je dat François gaat scheiden?" "Was ie getrouwd dan?" "Al tien jaar, dat weet je toch?" "Ik dacht dat ie een vrijgezel was en op mannen viel." "Eeeeeh, welke François bedoel jij?"

Vroeger spijbelden ze samen. Nu is het leven over ze heen gegaan. Er zijn buikjes gekweekt, haren verloren grip op hoofdhuiden, onder ogen hangen zakjes. Ik vind ze hopeloos oud. En dan dat malle joviale gedoe. Armgestomp, gestoei, schapengeluiden omdat dat ooit heel grappig was.

Later op de avond vloeien tranen. Om mensen die dood gingen, zieke ouders, een vervelend ontslag. Ik schud nuffig mijn hoofd. Tieners die volwassenen werden, zich weer als tieners gedragen en daarna gaan janken. Dit is de midlife in optima forma. Zo zal ik nooit worden.

Wat zijn we veranderd hè," zei ik laatst tegen mijn beste vriendin. Ze knikte. "Ja. Gelukkig wel.

Amsterdam, 2018. Een restaurant, bier en gebrul. Ons vriendenkerstdiner loopt aardig uit de hand. Zoals elk jaar. Vroeger hoerden en snoerden we wekelijks samen door de stad. We tastten elkaar af - soms letterlijk - we breidden uit met partners en kinderen, vaak viel er na een relatiebreuk weer iemand af.

Maar de basisvriendengroep is altijd in stand gebleven. Ik kijk om me heen. Er zijn buikjes gekweekt, haren verloren grip op hoofdhuiden, onder ogen hangen zakjes. Zeker de laatste tijd gaat het hard. Het leven is over ons heen gegaan.
  
Jongeren hebben de luxe te geloven dat ze nooit zullen zijn als de ouderen die ze zien. Maar wij zijn alles geworden wat me in 2005 nog afschrikwekkend leek. Natuurlijk ontkennen we dat, maar ons overschreeuwen klinkt steeds zachter. We gaan wat minder voor de harde grap.

We zijn aardiger voor elkaar. Als twintiger snoof ik dan meteen: "Aardig, pffft, een schaap is ook aardig." Nu denk ik: inderdaad. De wedstrijdjes verplassen die we tijdens dit soort diners best vaak hielden - ook soms letterlijk - hebben plaatsgemaakt voor confessies. Dat een scheiding taai kan zijn.

Dat het verlies van een dierbare de dagen soms zo zinloos lijkt te maken. Dat een kind problemen geeft, ouders achteruitgaan, een medische controle niet goed was. Dat we wakker liggen. In stilte. "Wat zijn we veranderd hè," zei ik laatst tegen mijn beste vriendin. Ze knikte. "Ja. Gelukkig wel."

Ik kijk naar mijn vrienden en denk aan die van François die alweer een stuk ouder zijn. Afgelopen jaar moesten ze één van hen begraven. Die toekomst, laat die nog heel ver weg blijven alsjeblieft. Ik sla een arm lukraak om een schouder en krijg een stomp terug. We proosten. Niet op het nieuwe jaar, want de jaren komen al snel genoeg. We proosten. Op nu.

Roos Schlikker (1975) is journalist en schrijfster van boeken en toneelstukken. Elke zaterdag schrijft ze een column voor Het Parool.